Wij beschouwen de Ponderosa graag als een dynamisch performance project. De wereld is als een leeg toneel. De mens en de omgeving weet nog niet wat het worden wil, er is nog geen betekenis, het is een maakproces, een proces waarin de mens in/en zijn omgeving verschijnt (zich vertoont): er treedt performance op, de betekenis wordt gemaakt. Er wordt geleefd wanneer er performance plaats vindt.
Zowel de mens als de plek ontstaan – en tonen zich van dag tot dag, week in week uit, jaar in jaar uit. De plek toont zich met optredens, musicals, festivals, theateracts, in het raakvlak van tuin en natuur, technische uitvindingen, het wetenschappelijk experiment, het ontstaan en de vormgeving van de fysieke structuren. De mens toont zich in de ontwikkeling van de jongeren en de relaties die ze met zichzelf, met elkaar, met de plek en de maatschappij aangaan.
Performance is iets in de wereld zetten. Kunst wordt ook in de wereld gezet, of dat nu een gedicht is, een schilderij of een dansvoorstelling. Zo zetten wij de Ponderosa als plek en gemeenschap in de wereld. Het is een ontwerp- en maakproces: experimenteel, dynamisch, collectief en in verbinding. Net als in de creatie van kunst betekent het dat we met elkaar samenwerken, samen de inhoud en uitvoering bedenken en elkaar inspireren en aanvullen.
In de performance – het tevoorschijn komen vanuit de leegte – bestaat geen waarheid, geen referentie naar goed of fout, maar naar alles wat mogelijk is, het volledige potentieel van wat zich kan ontvouwen. Jongeren en begeleiders tonen zich als regisseurs en deelnemers van de performance, van dat wat zich wil laten zien, van het proces van creatie, verbinding – met zichzelf, met de ander en de wereld – en betekenis geven.
“Hij ontdekte een verrassende parallel tussen hoogbegaafden en kunstenaars. Beiden kunnen zich vaak pas ontplooien als er aan soms wonderlijke voorwaarden wordt voldaan. Inspiratie en motivatie blijken belangrijker factoren dan kennis en kunde.”
Uit: Hoogbegaafden aan het werk; Noks Nauta en Frans Corte; TBV 10, nr. 11, nov. 2002.